-
1 afzonderen
2 [apart zetten en houden] isoler3 [met een schot afscheiden] séparer par une cloison4 [uit een mengsel, verbinding afscheiden] extraire♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich afzonderen〉♦voorbeelden:zich van een gezelschap afzonderen • s'isolervan de buitenwereld afgezonderd leven • vivre dans l'isolement complet -
2 zich van een gezelschap afzonderen
zich van een gezelschap afzonderenDeens-Russisch woordenboek > zich van een gezelschap afzonderen
-
3 opsluiten
1 [achter slot en grendel zetten] enfermer2 [vervat zijn] être impliqué♦voorbeelden:1 iemand onwettig opsluiten • séquestrer qn.A ligt opgesloten in B • B implique AII 〈wederkerend werkwoord; zich opsluiten〉
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский